Gedogen

“ Ze eten daar rauwe haringen “ zeggen de Engelsen over ons. “Ze fietsen met zijn zessen over het midden” zeggen de Duitsers en de Fransen wijzen er fijntjes op dat wij de kaasschaaf kennelijk hebben uitgevonden. Mensen uit verre landen amuseren zich over het feit dat wij één koekje tegelijk presenteren.

Daar mogen ze van ons niets van vinden,  want zij waren buitenlander. En Maxima al helemaal niet – want zij was buitenlandse en ook nog Koningin.

Is er nu echt niets inhoudelijkers te bedenken dat ‘typisch Nederlands’ is?

Jazeker! Ons gedoogbeleid! Ons gedoog-wat? Gedogen is toch eigenlijk de zaak maar wat  laten waaien, de andere kant opkijken uit onmacht om te handhaven? Iets met te weinig rechte rug en teveel slappe knieën?

In een discussie destijds tussen de (oud) Ministers  van Justitie van België en Nederland, hamerde de eerste, Toeback, vooral op dat standpunt. “Systematisch gedogen”,zei hij, of het nu om drugs in Nederland gaat of om wild bouwen in België, is de onmacht van de overheid verheffen tot ideologie. Omdat ik ze niet kan pakken, doe ik of ik ze niet wìl  pakken”. Gedogen is een vorm van onvermogen met – vond hij –  vaak desastreuze gevolgen.

Ventiel

Donner, de laatste rechtsfilosofisch ingestelde bewindsman die we hadden, tapte uit een ander vaatje. Hij sprak over gedogen als  “het ventiel van de wet”. Hij vond weliswaar dat gedogen geen regel moest worden, maar het beeld dat gedogen “achteroverleunen” zou betekenen deelde hij  niet: Het  eist integendeel meestal veel meer werk.

 Soms moet je af kunnen zien van de hardheid van de wet. Een al te rigide toepassing van de wet kan onrecht in de hand werken. Summa ius, summa iniuria est. Het hoogste recht kan het grootste onrecht betekenen. Gedogen is in een rechtsstaat een instrument om conflicten niet op de spits te drijven en soms nodig om een complexe, veelvormige samenleving geolied te laten functioneren. 

Niet op je strepen gaan staan als wetgever/handhaver is ook een deugd, aldus Donner.  

Donner stond met deze instelling in een  Nederlandse bestuurstraditie:Gedoogbeleid: Een eeuwenoude praktijk van creatieve  fine-tuning bij  wetshandhaving. Gedogen, desnoods. Maar ook het wie /wat/waar/waarom/wanneer moest weloverwogen  gebeuren, het moest tenslotte geen rommeltje worden. Geen “Belgische toestanden” zeg maar. Geen vriendjespolitiek, willekeur of rechtsonzekerheid.

Een heel bruikbaar instrument bij overspannen, rammelende of onhandig uitpakkende wetgeving.

Iets voor het zgn. Nikaab-probleem?

 Siebold Hartkamp         

IK ZIJN IS NIET ZIJN

Er zijn van die zinnetjes die de hele dag door je hoofd blijven spoken, gewoon omdat ze in één keer een hele gedachtewereld openen. ‘Ik zijn is niet zijn’ komt uit een gedicht van Fernando Pessoa (1888-1935), de dichter uit Lissabon die een ingekeerd en rusteloos leven leidde. Hij schreef onder talloze ‘heteroniemen’, fantasie-identiteiten waarbij hij als het ware aan zichzelf trachtte te ontsnappen. Men zegt dat hij als een soort sfinx door de straten van Lissabon wandelde. In één van zijn bekende gedichten schrijft hij:

Ik weet niet hoeveel zielen ik heb.
Telkens weer word ik ontbonden.
Het is alsof ik voortdurend wegeb.
Ik heb me nooit gezien of gevonden.

Dit levensgevoel staat wel erg ver af van onze zelfbewuste-ik-tijd. Wees jezelf broeder. Ontdek wie je werkelijk bent. Dan komt alles goed. Wij zouden Pessoa misschien wel een therapeut aanbevelen om wat stevigheid te krijgen. Om ‘zijn ware kern’ te leren ontdekken. Maar ‘jezelf zijn’ betekende voor Pessoa gevangen zijn. Gevangen in een ‘identiteit’, gevangen in een beperkte definitie van jezelf.

Een identiteit kan je opsluiten. De omgeving kan er zoveel druk op uitoefenen, er kunnen zoveel belangen mee gemoeid zijn, dat je je vereenzelvigt met een projectie van jezelf. Diepere lagen doen dan niet meer mee. Je gelooft in jezelf zonder de kwaliteit om dat zelf te verbinden met de mensen om je heen. Irritante kleine Trumpjes worden we dan. Er komt steeds meer ‘ik’ en steeds minder ‘zijn’.

Hoe vaker ik de gedichten van Pessoa lees, hoe meer ik begrijp van het ‘nobody’ zijn. Hij doet me aan het Boeddhisme denken. Onze innerlijke ruimte wordt in toenemende mate bedreigd door een zich suf reflecterende identiteit die ‘iemand probeert te zijn’. Ik moet me tot van alles en nog wat in en buiten mezelf verhouden. Volgens prof. Harry Kunneman leidt ons ‘zelf’ aan obesitas. We zijn log en vadsig geworden, dikke ikken in een tijd die schreeuwt om verbinding. Wat mij betreft proberen we het eens bij de Boeddhistische sportschool. De training gaat als volgt: Probeer na te gaan wat je denken stuurt en ontdek dat je er geen grip op krijgt. Daal af en ontdek dat je, waar je dacht dat jouw zelf zat, in een ondefinieerbare leegte terecht komt. Hoe verder je komt hoe meer projecties je van jezelf tegenkomt. Een ontmaskeringstraining. Ontdek dan met enige schrik dat er niemand thuis is. De cockpit is leeg! Zweten! En je wordt er slanker van.

Het idee dat alles een vaste kern heeft en dat al die kernen via bepaalde wetten op elkaar reageren, klopt niet meer. We hebben ontdekt dat in de natuur op een dieper niveau alles beweegt. Zoiets leert ons de quantummechanica… Niets blijft op zijn plaats. Alles is met alles verbonden. Zou het ook voor ons mensbeeld gelden? We zijn verbonden, misschien wel niet dankzij maar ondanks ons zelf.

Rien van der Zeijden

Column…

 “Wilde ik wel weer ‘es een column schrijven voor de Filosofenclub?” Jawel.

Maar bij nader inzien – je moet tenslotte bij alles eerst je grenzen in kaart brengen en bij de FC Sneek treden er genoeg competente filosofen op – moest ik me maar niet vertillen aan een columnpje over filosofie. Een filosofietje over columns past beter.

Een column, wat is dat? : een stuk in de krant, dacht ik, één kolom, langwerpig dus. Niet te lang, maximaal 500 woorden bijvoorbeeld, ondertekend, regelmatig verschijnend, kritisch of speels, anekdotisch verhalend ook wel. Zoiets.

Toen ik mijn eerste column voor de “Leeuwarder Courant” in druk zag, bleek die drie kolommen te beslaan. In maandblad “de Zakenspiegel” besloeg hij maar liefst een hele pagina!

Dat klopte dus al niet, maar ik begreep ook wel dat je als nieuwbakken stukjesschrijver niet meteen de redactielokalen kunt binnenstappen om uit te leggen dat de lay-out moet worden omgegooid. Bovendien: niet alles hoeft precies te kloppen in het leven en al helemaal niet bij columns. Columns zijn niet orthodox, columns zijn vrijzinnig. Er zijn er wel veel – misschien een beetje teveel. Er is een bonte rij van soorten en maten.

Speelse, creatieve stukjes – stof tot overpeinzing. “Schrijvend hardop denken over een actueel thema” zegt Elsbeth Etty. Mijn beeld is in mijn schrijvende vlegeljaren gevormd door Jan Blokker in de Volkskrant, Simon Carmiggelt in het Parool of Nico Scheepmaker. De laatste onder welk pseudoniem en in welk blad dan ook. Of later door fenomenen als Martin Bril, A.L. Snijders of Youp van ’t Hek. Er zijn deelterreinen met specialisten. Wouter Klootwijk is mijn absolute voedsel- en warenautoriteit. In een onnavolgbare stijl. En de sportwereld is prettig  toegankelijk met Marijn de Vries.

Niet alles wat er cursief of langwerpig uitziet is overigens meteen maar een column. Maar er zit nog altijd wel degelijk koren tussen het kaf. Het is te vinden: Verrukkelijke typeringen, originele waarnemingen, tot nadenken stemmende associaties. Een scherpzinnige blik vanuit een heel andere hoek. De werkelijkheid wordt een kwartslag gedraaid. Een originele belichting. Een hilarische beschrijving van een officiële gebeurtenis, een messcherpe analyse, onttakelende anekdotes; speelse, lichtvoetige oplossingen voor veel te serieus genomen non-problemen; vileine spot, een mooi idee, maar met een dubbele bodem.

Er wordt verwarring gesticht: ballen het veld ingerold terwijl de officiële bal ook nog rouleert. Er worden vliegers opgelaten, die misschien niet opgaan – maar dat zie je niet meteen. Er wordt gerelativeerd, gebadineerd en (sorry) ge-ontmythologiseerd.  

Je wordt op het verkeerde been gezet, maar dat heb je de volgende dag pas door. Overigens: Wanneer is een been eigenlijk verkeerd? Is er wel een verkeerd been? Of was dat nu juist het goede?

 Voer voor filosofen.

                                                            Hartkamp

Column: niet klagen maar dragen

Niet klagen maar dragen…

Niet klagen maar dragen, werd mij als kind verteld. Ik gebruik het hooguit nog met een ironische zucht.  Een stoffig advies uit een andere tijd. Niet klagen maar dragen is geworden tot: niet klagen maar oplossen. We hebben met Stephan Covey geleerd om de juiste vragen te stellen. Waar zit jouw invloed bij dit probleem? Voor welke acties kun je zelf verantwoordelijk zijn? Wees pro-actief en kom uit je slachtofferrol! Aan de slag en Erop af! Het zijn de mantra’s van een maakbare wereld.  Alles moet anders. Alles kan anders. Pieter Geenen weet deze tijdgeest fijntjes neer te zetten:

Trouw 14 januari 2019

Natuurlijk zijn veel mensen gebaat bij een opgewekte en op verandering gerichte begeleiding die niet bij de pakken neer gaat zitten. Toch raakt Pieter Geenen een snaar bij mij. Want de ‘blije coaches met een programma’ in deze strip zijn niet geïnteresseerd in Anton Dingeman. Wie een hamer is, ziet overal een spijker. Aandacht die zich direct richt op ‘het probleem’ of ‘herstel’ is geen aandacht. Coaches zijn geen reparateurs. Niemand wil een huisarts die nauwelijks opkijkt van zijn scherm, hoe prettig het ook is dat mijn ‘geval’ daar beschreven staat. De filosoof Awee Prins schreef onlangs in Trouw een artikel met de titel: Beter wordt het niet. Hij heeft het daarin o.a. over het ‘broze leven’. Broosheid kun je niet repareren. Toen na de dood van zijn vrouw hem het leven te zwaar bleef vallen, kreeg hij een ‘personal coach’ die hem de vraag wist te stellen: Waar ben je over twee jaar? Dit was zo’n coach met een programma. Vastzitten was voor deze coach geen optie. Hij kende blijkbaar alleen verandertaal. Geen zoekende, open taal, taal die kan wachten. Prins stelt in zijn artikel: ‘Het gaat in het leven niet om zegevieren, niet om ‘eruit te komen’, ‘er boven op te komen’. ‘sterker te worden’, om ‘persoonlijke groei’ te bereiken: geduld, doorstaan is alles.’

In deze mooi weer maatschappij lijkt zo’n woord als ‘doorstaan’ te passief. Het klinkt niet succesvol genoeg. Het lijden lijkt te moeten worden weg-gecoacht. Daarmee verhullen we onze handelings- verlegenheid bij de moerassige en niet-beïnvloedbare aspecten van het leven. Hoe duurzaam zijn onze oplossingen eigenlijk als er geen contact wordt gemaakt met die pijnlijke en moeizame onderstroom die het leven nu eenmaal kent voor veel mensen? Op veel momenten in mijn leven, dat ik naarstig naar een oplossing zocht, had ik veel aan de vraag ‘kun je het dragen?’ Daarmee leerde ik een moeilijke werkelijkheid te accepteren, een werkelijkheid waarvan ik ten diepste wist dat ik hem niet meer kon veranderen. Een goede coach is present, vangt de grondtonen van onmacht en eindigheid op achter de vraag naar concrete oplossingen. Zo’n coach durft er bij te blijven, aandachtig en programma-loos. Vaak is dat genoeg.

Rien van der Zeijden

Column: Juist omdat het nu zo donker is, kan het straks weer licht worden!

Door Martien Schreurs, docent aan de Universiteit voor Humanistiek.

Ik schrijf deze column in de laatste week voor de kerstvakantie en het is moeilijk om mijn stemming niet door het slechte weer te laten beïnvloeden. Het weer voelt als, om met mijn geliefde Russische schrijver Aleksandr Zinovjev te spreken, “een eindeloze herfst die in een eindeloze winter overgaat.” Terwijl er overal om ons heen reclame- en televisiebeelden verschijnen van mensen die elkaar op besneeuwde straten en pleintjes in de armen vallen, hoef je maar even naar buiten te kijken om te beseffen dat het daar koud, donker en winderig is. In deze donkere dagen vraag ik mij af hoe het leven na de feestdagen verder zal gaan,

Tijdens de onbarmhartige feestdagen wordt weer eens duidelijk hoe scherp de tegenstellingen zijn tussen mensen die tegen hun zin alleen zijn en mensen die het grote geluk hebben om als gemeenschapsdieren samen te leven. Het kerstfeest mag dan voor de meeste mensen knus en gezellig zijn, maar de eenzame mensen worden tijdens de feestdagen wel erg hard met hun neus op de feiten gedrukt. Een Amerikaanse dame die vlak voor de kerstdagen door haar vriend verlaten was, vertelde ooit tegen mij dat ze toen een grote dosis slaappillen had geslikt om zich tijdens die kerstdagen niet zo eenzaam te hoeven voelen. Daarna ging het gelukkig weer beter met haar, maar haar trieste kerstverhaal zal ik nooit vergeten. Hoeveel mensen zullen zich tijdens de feestdagen eenzamer voelen dan gewoonlijk? Wij voelen allemaal de dwang om onze geliefden tijdens de feestdagen op te zoeken. Maar stel dat je niemand weet naar wie je toe kunt gaan? Natuurlijk weten wij dat wij onszelf voor de gek houden, maar toch hoor ik weinig mensen zeggen dat we die feestdagen beter af kunnen schaffen. Waarom koesteren wij die feestdagen? Wat is de zin van deze traditie?  

Het lijkt zo evident en logisch dat het kerstfeest in onze seculiere tijd zal verdwijnen, maar het tegendeel is eerder waar. Hoewel er weinig mensen zijn die in de diepere religieuze betekenis van het kerstfeest geloven, blijft het kerstfeest mateloos populair. De feestdagen vieren wij als een cultus van een gezamenlijkheid zonder inhoud. Overal vallen kaartjes met kerstwensen in de brievenbussen en in alle organisaties worden nieuwjaarborrels georganiseerd. Op zichzelf is daar niets mis mee, want de meeste mensen hebben nu eenmaal een feest of een verzetje nodig om deze donkere dagen door te komen.

“Maar”, zo zeg ik nu tegen mijzelf, “laat de mensen toch alsjeblieft vrij om zich met hun kerstkitsch te vertroetelen!” Wie ben ik om daar iets van te zeggen?  Mensen verlangen er nu eenmaal naar om aan het einde van de donkere tunnel het licht te zien. Zo wordt het kerstfeest niet voor niets een lichtfeest genoemd. De oude Herodotus al schreef al dat een leven zonder feest lijkt op een wandeling zonder herberg. Alleen al om deze reden zal het Christendom altijd blijven voortleven in onze cultuur. Dankzij het Christendom zijn er überhaupt nog een paar vrije dagen waarin we even vrijaf krijgen van onze dagelijkse werkstress. Toch denk ik dat deze fopspeen niet lekker genoeg is om de moed erin te kunnen houden, want het duurt na de jaarwisseling wel erg lang voordat de dagen lichter gaan worden. Hoe komen wij die donkere dagen heelhuids door? En hoe kunnen we voorkomen dat wanhopige mensen in deze donkere dagen zelfmoord gaan plegen?  

            Als ik ooit verlicht despoot van Nederland mag worden, dan zou ik de mensen grootstere perspectieven en uitzichten proberen voor te houden dan de valse hoop waarmee wij ons nu op de been proberen te houden. Nu lijkt het alsof wij die vrije dagen en vakanties vooral gebruiken als adempauzes om fit te blijven tijdens onze lange werkdagen. Op dezelfde manier beoefenen wij een sport of meerdere sporten om ons des te fanatieker dood te kunnen werken. Want laten wij eerlijk zijn: wij werken niet om te leven, maar wij leven om te kunnen werken. Zolang wij in deze omgekeerde wereld blijven leven, “strompelen wij” in de prachtige woorden van de Russische schrijver Alexander Herzen “als slaapwandelaars door het leven en sterven in bedwelmende walm van flauwekul en onnozelheden.”

            Mocht ik ooit verlicht despoot van Nederland worden, dan zou ik de mensen graag hoopvollere perspectieven op een zinvol leven in humane organisaties willen bieden. Voor mij is het niet de voorbeeldige persoon Jezus Christus, maar de humanistische filosoof Cusanus die ons hier de weg kan wijzen. Op maandag 10 december bespraken wij in onze filosofische leesgroep het boek De leek over de geest en ik bewonderde hierin de speelse en sprankelende manieren waarop abstracte filosofische bespiegelingen worden uitgeprobeerd op een zogenoemde leek die uiteindelijk beter in staat blijkt te zijn om de filosofische kwesties te doordenken dan de filosoof die in abstracties blijft hangen.

Tijdens het lezen van deze dialogen tussen de filosoof en de leek moest ik onweerstaanbaar terugdenken aan de enige echte les die ik in de tientallen autorijlessen van mijn incompetente rij-instructeurs geleerd heb. Met hun armzalige didactische vermogens hebben die instructeurs mij nooit kunnen leren hoe ik veilig in een auto kan rijden, maar toch hebben deze leken mij onbedoeld meer over het leven geleerd dan alle professionele pedagogen die in mijn lange leven met groot didactisch vernuft op mij in hebben gepraat. Deze belangrijke les was dat ik verder moest leren kijken dan het dichtstbijzijnde. Je moet letterlijk door de ramen van de dichtstbijzijnde auto’s heen kijken om overzicht over het verkeer te krijgen. Je moet dus letterlijk en figuurlijk in de verte kijken om je niet blind te staren op de situatie waarin je bij wijze van spreken gevangen zit.

Toen ik met groot enthousiasme tegen mijn rij-instructeur vertelde dat ik zijn instructie begreep als een metafoor voor het leven, keek hij mij niet begrijpend aan. Ik voelde zijn irritatie en het was mij duidelijk dat wij op een verschillend spoor zaten. Natuurlijk wist ik dat ik ongeschikt ben om chauffeur te worden, maar dat maakt mij nog niet ongeschikt voor het leven. In de wereld van het leven gelden ook andere regels dan in het verkeer. Mocht ik ooit  verlicht despoot van Nederland worden, dan zou ik niet alleen verkondigen dat auto’s en het jaarlijkse vuurwerk afgeschaft moeten worden, maar mijn belangrijkste dictum is dat je altijd verder moet kijken dan de situatie waarin je verwikkeld zit. Een van de meest geestdodende uitspraken die ooit door een canonieke filosoof gedaan zijn, komt van Ludwig Wittgenstein die aan het begin van zijn Tractatus schreef: “de wereld is alles, wat het geval is.”

Nee, onze wereld krijgt juist zin doordat wij verder kunnen kijken dan datgene wat het geval is! Blijf dromen, maar droom alsjeblieft niet van een witte kerst! Het is hoog tijd om onze fopspenen aan de wilgen te hangen! Onze dromen zijn pas inspirerend als we die met de weerbarstige realiteit kunnen verzoenen. In de praktijk van het leven moet je van perspectief leren wisselen. Het gaat met andere woorden om de zoektocht naar de menselijke maat. 

Zo onderwees de voorbeeldige Renaissance-filosoof Cusanus halverwege de vijftiende eeuw dat een mens onmogelijk buiten zijn of haar eigen referentiekader kan denken. Dus uiteindelijk kom je toch jezelf toch weer tegen wanneer je de grenzen van je denken bereikt denkt te hebben. In die geest laat Cusanus zien hoe de uniciteit van het individu en de oneindigheid van de kosmos verbonden zijn. Het allerkleinste verwijst naar het allergrootste en vice versa. De microkosmos is een spiegel van de macrokosmos. De levensles die ik aan alle mensen mee zou willen geven als ik ooit verlicht despoot van Nederland mag worden, is deze ene keer helemaal in harmonie met wat de volksmond op haar heldere momenten zegt: “wie het kleinste niet eert, is het grootste niet weerd”. Laten we Cusanus’ beroemde leer van het samenvallen van tegendelen, de coincidentia oppositorum, als leidraad kiezen om onze eigen unieke weg in het raadselachtige leven te vinden. Alles hangt met alles samen. Juist omdat het nu zo donker is, kan het straks weer licht worden!

Martien Schreurs,

Column: Durf ‘niemand’ te zijn….

In een artikel in Trouw, met de intrigerende titel ‘te zwaar om iemand te zijn’, geeft cultuurfilosoof Maarten Coole zijn visie op de steeds vaker voorkomende burn-out bij jongeren. Hij betoogt dat dit niet te maken heeft met werkdruk maar met de druk om een ‘identiteit’ te hebben. Je moet een verhaal over jezelf hebben en een burn-out treedt op als je het verhaal over je eigen identiteit niet meer vol kunt houden. Jongeren, en ik denk dat dit voor veel meer mensen geldt, moeten hun persoonlijke verhaal voortduren updaten om te zorgen dat ze interessant blijven voor andere mensen. Naast de mooie invalshoek zit er ook iets vreemds aan dit verhaal. Want een ander kan natuurlijk helemaal niet jouw identiteit bepalen. Als dat gebeurt, gaat het over imago. Je imago is hoe jij wordt ervaren en hoe jij daar eventueel mee speelt naar de buitenwereld. Imago komt van buiten. Je identiteit komt van binnenuit. Identiteit is het meest kostbare en meest persoonlijke van jou. Er is niets op tegen om over je imago te denken maar ik denk dat de druk waaraan we leiden vooral daar vandaan komt. Er ontstaat een krachtige lijn als identiteit en imago elkaar versterken. Er ontstaat een drama als jouw imago is losgekoppeld van je identiteit.

Er is veel ‘identiteitsdenken’ om ons heen. Identiteit is letterlijk een containerbegrip waar iedereen zijn en haar projecties in werpt. Het probleem begint volgens mij als we identiteit als een ‘ding’ gaan zien, iets wat je kunt vaststellen. Zodra je het begrip met ‘weten en meten’ gaat benaderen glipt het uit je vingers. Het onderwerp vernietigt zichzelf door de methode waarmee je ernaar kijkt. Veel denkers hebben dit al benoemd als ‘Newtoniaans denken’. Het idee dat alles een vaste kern heeft en dat al die kernen via bepaalde wetten op elkaar reageren, klopt niet meer. We hebben ontdekt dat in de natuur op een dieper niveau alles beweegt. Alles is met alles verbonden. Wie inzoomt en isoleert blijft achter met een teleurstellende leegte. Dit denken wordt op veel meer terreinen toegepast tegenwoordig en dat vind ik een hele opwindende ontwikkeling. Ook in het denken over onszelf komen we dit tegen. Wie maar blijft afdalen in zichzelf, heeft uiteindelijk de ervaring dat er niemand thuis is. Het ontdekken van die ‘leegte’ is een noodzakelijke fase. de Boeddhisten noemen het de Boeddha-natuur. Wie dat aan durft te gaan ontdekt hoe we geneigd zijn om alles te fixeren, om ons met van alles en nog wat te vereenzelvigen, ‘identiteiten’ aan te trekken. We projecteren van alles op ons innerlijke scherm maar wie zijn wij? Dat scherm zelf? Als ik in een gesprek met een ander leeg durf te zijn, niet zo focus en analyseer, ontdek ik dat die ander ook in mij verschijnt. Ik ben die ander. Ik ben verbonden op een veel dieper niveau dan ik doorgaans besef. Dat is hard nodig want de polariserende dynamiek om ons heen scheidt, put uit en zorgt voor schijnidentiteiten.

Rien van der Zeijden

Column: Lees dan…als u durft

Het is bijna vakantie en de leeskriebels beginnen ook al weer te komen, want voor mij is de zomer een tijd van lezen. En zal ik u eens wat verklappen? Het zijn niet de verzamelde werken van Plato of Martin Heidegger die op mijn nachtkastje liggen, maar liever een literaire thriller of nog beter: een goede horror! Onlangs heb ik een prachtige lezing bijgewoond van de Belgische filosoof Dimitri Goossens die stelt dat ‘horror als een arena van de dood wellicht een interessante filosofische speeltuin is’. Eindelijk heb ik een filosofische verantwoording gevonden om dit ook te mógen lezen en daarvan wil ik u graag deelgenoot maken.

Horror speelt met vele filosofische thema’s, zoals natuurlijk de dood, maar ook veiligheid, onschuld, goed en fout, waar en net niet helemaal waar. De dood is niet altijd het einde, het onschuldige kind is niet wat het lijkt, jouw vertrouwde huis is bezeten en dus niet meer veilig, het goede is niet langer meer vanzelfsprekend het goede en soms zijn er zoveel parallelle werelden dat je je afvraagt welke de ware wereld is.

Een van mijn favoriete auteurs is Stephen King en als we eens wat filosofische bespiegelingen op zijn boeken loslaten, zien we dat deze thema’s zijn arena vormen. Als geen ander weet hij te beschrijven hoe de moraliteit slechts een dun laagje vernis is als een kleine gemeenschap plotseling wordt afgesloten van de buitenwereld. Hoe het verlangen naar bezit, macht of roem leidt tot zelfvervreemding. Hij weet je als lezer naar zoveel mogelijke werelden te leiden dat je zelfs je eigen wereld met andere ogen gaat bekijken. Is deze werkelijkheid wel waar? Horror haalt je uit je vertrouwde omgeving, want de omgeving zelf krijgt een andere betekenis. Het is niet langer het ordelijk geheel, maar er gelden andere regels waarvan je niet weet waarom die zijn veranderd of hoe lang ze nog geldig zijn. King beschrijft hoe bepaalde werkelijkheden het leven van de hoofdrolspelers kan ontregelen en laat de lezer achter met zijn eigen morele ongemakkelijkheden.

Nieuwsgierig geworden? Ik zou zeggen ga deze zomer filosoferen met horror … als u durft.

Anna Riemersma

Column: Lachen

Terugdenkend aan het filosofisch café in Sneek

Door Martien Schreurs

Universitair docent aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht

Op 23 januari ’18 hield ik in het filosofisch Café in Sneek (Zalencentrum De Walrus, Grote Kerkstraat 10) een lezing over de vraag hoe de spanningen of conflicten tussen mensen uit verschillende culturen bemiddeld of verzoend kunnen worden middels grappen. In mijn reflectie op de reacties van de toehoorders in de zaal stuit ik op een raadsel dat mij hoe langer hoe meer fascineert. Wat mij boeit, is de ambiguiteit van humor. Grappen zijn alleen binnen een bepaalde context te begrijpen en daarin gelden stilzwijgende afspraken. Als je de grap in een andere context herhaalt, dan blijkt er vaak niet of heel anders op gereageerd te worden. En hoe vaak zien we niet dat grappen het tegenovergestelde effect hebben van datgene wat ermee beoogd wordt?

Hier refereer ik aan het extreme geweld waarmee gereageerd werd op de cartoons van de profeet Mohammed die eerst in september 2005 in Jylands-Posten en later in 2015 in het satirische tijdschrift Charlie Hebdo gepubliceerd werden. Als er ooit van harte gelachen is om deze cartoons, dan is het lachen ons nu wel vergaan. Na de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo zullen er geen cartoons van Mohammed gepubliceerd worden. In de tien jaren tussen 2005 en 2015 braken wij ons hoofd over de vraag waarom orthodoxe moslims zo veel aanstoot namen aan cartoons van hun profeet. Voor hedendaagse westerlingen is die woede moeilijk invoelbaar, want wij zijn gewend geraakt aan keiharde satire op het Christendom. Ook gaan we er bijna vanzelfsprekend vanuit dat satire louterend werkt. Als we om onszelf kunnen lachen, dan staan we open voor kritiek en relativering. Mijn filosofiedocent Cornelis Verhoeven zei ooit tegen mij dat scherts bedoeld is om de ernst te redden. In lijn hiermee kan de stelling verdedigd worden dat grappen over godsbeelden juist bedoeld zijn om aan het wonder van de religieuze ervaring recht te doen. Zo kan het de bedoeling zijn van satirici om de erfenis van de profeet te bevrijden uit de machtsgreep van fanatici. Door die drogbeelden van de profeet te ridiculiseren, kan de religie zelf in tact blijven.

Vanaf Aristoteles tot op heden hebben tal van invloedrijke filosofen zich met het vraagstuk van het komische bezig gehouden. Zie in dit verband het mooie essay van William Desmond over het tragische en het komische. Telkens wanneer de filosofen te zeker worden van hun eigen waarheidsclaims staan de blijspeldichters en satirici op die gaten schieten in die denksystemen. Een van meest invloedrijke filosofische visies op het komische is ontwikkeld door Henri Bergson die in zijn boek Le rire (het lachen) uit 1900 een poging deed om te uit te leggen waarom wij om een grap moeten lachen. Zijn filosofische theorie over het lachen is mijns inziens bruikbaar om de huidige discussie over de cartoons van Mohammed te duiden. Maar eerst wil ik in navolging van Bergson antwoord geven op de vraag waarom wij eigenlijk lachen.

Volgens Bergson schieten wij in de lach wanneer een bepaalde uitspraak of een specifiek gedrag niet congruent is met de situatie. Komische situaties ontstaan omdat mensen zich onhandig gedragen. Dit gebeurt wanneer wij routines blijven volgen of in automatismen vervallen, terwijl de situatie van ons vraagt om flexibel te reageren. Het is dus de verstarring of de gewoontevorming die lachwekkend is. In de grap wordt zichtbaar waarom die gewoontes niet passen bij de situatie. De grap laat dit zien en in die zin heeft de grap vaak een corrigerende werking. Door te lachen worden wij als het ware wakker geschud uit de sleur of de gedachteloze routines waarin wij verstrikt zijn geraakt. Dan voelen wij bij wijze van spreken hoe de stroom van het leven –Durée- door die sleur of gewoontevorming heen breekt. Dit is de reden waarom het lachen louterend werkt. Bergson verwoordt dit aldus: “Het komische is iets mechanisch dat vastgeplakt wordt op iets levends. Het komische is die kant van de persoon waardoor hij op een ding lijkt. Het drukt dus een individuele of collectieve onvolmaaktheid uit die vraagt om een onmiddellijke correctie. Het lachen brengt deze correctie aan.”

Deze duiding van het lachen is mijns inziens bruikbaar om te kunnen begrijpen wat de Deense cartoonisten bezield kan hebben toen zij in 2005 hun twaalf cartoons van Mohammed in Jylands-Posten publiceerden. In de cartoons van Mohammed wordt een starre verbeelding van het geloof –de aanslagen die in naam van Mohammed gepleegd worden- geplakt op de profeet zelf. Door Mohammed af te beelden als een zelfmoordterrorist –zie de veelbesproken cartoon van Kurt Westergaard-, worden de extremistische beelden van orthodoxe moslims geridiculiseerd. De “wake up call” die van deze cartoons van Mohammed uitgaat, bleek echter een tegenovergesteld effect te hebben. Er kwam een handelsembargo tegen Denemarken en er vielen doden.

Nu is de verleiding groot om deze gewelddadige reacties van extremistische moslims te begrijpen als een probleem van botsende vrijheden. Wij zijn eraan gewend geraakt om afwegingen te maken tussen de vrijheid van meningsuiting en religieuze vrijheid, maar dat is een manier van denken en beoordelen die vanuit een specifiek westers referentiekader ontwikkeld is. De vraag is of dit westerse referentiekader geschikt is om de uitwisseling tussen westerse en niet westerse cultuuruitingen te duiden. In mijn ogen lopen wij hier tegen grenzen aan.

Het is niet waar dat moslims geen gevoel voor humor hebben; zij hebben een ander gevoel voor humor. Het gaat in deze kwestie eerder om een botsing van verschillende humorregimes die teruggaat naar een botsing tussen culturen. Grappen over andere culturen zullen altijd als een wij versus zij tegenstelling geframed worden. Westerlingen maken grappen over moslims en zij stellen zich in die zin boven die andere cultuur. Wie grappen maakt over mensen uit andere culturen, zal altijd de verdenking over zichzelf afroepen dat hij die anderen belachelijk maakt. Hier is de superioriteitstheorie over humor van kracht. Ook Bergson stelt dat lachen altijd een vorm van uitlachen is: we moeten onze empathische gevoelens voor anderen uitschakelen om naar hartenlust om die anderen te kunnen lachen. Maar toch is deze uitleg eenzijdig. Hoe vaak zien we niet dat het ijs tussen mensen middels een grap gebroken wordt? Westerse cartoonisten kunnen bruggenbouwers tussen verschillende culturen worden wanneer zij tegelijk ook hun eigen cultuur op de hak nemen. Zelfspot kan ontwapenend werken. Hierin schuilt de verbindende werking van humor.

Een van de toehoorders in Sneek opperde in de plenaire discussie dat het beter is om een aparte ruimte te creëren in onze cultuur waarin vrijuit grappen kunnen worden gemaakt. Hij gaf het voorbeeld van de conference waarin stap voor stap naar een grap wordt toegewerkt. Dan weten we wat de bedoeling is. Wat de cartoons van Mohammed problematisch maakt, is dat ze zonder context of duiding de wereld rondgaan. De sociale media brengen die cartoons onbemiddeld over en zodoende kan iedereen daarmee op zijn eigen manier aan de haal gaan. Dus creëer een aparte plaats voor de grappenmaker, want dan weten we duidelijk waar we aan toe zijn. Maar de humor laat zich niet op deze manier apart zetten en dat is maar goed ook. De cartoonist moet goede afwegingen kunnen maken en daaraan lijkt het tot op heden te ontbreken.

Maar het lachen verliest zijn corrigerende functie in de samenleving wanneer de grappenmaker in een bepaalde vrijplaats –het theater- wordt “opgesloten”. Een grap kan pas tot constructieve ontregeling leiden wanneer het niet duidelijk is of het wel grappig bedoeld is. Het voorbeeld van de Griekse oudheid laat zien dat het komische juist midden in de samenleving moet staan, maar daarmee zijn wel risico’s verbonden. Zoals de cabaretier Freek de Jonge ooit zei: “Als de koning depressief is, moet de nar op zijn woorden letten, maar als de nar depressief is, gaat zijn kop eraf.” Cartoonisten lopen risico’s, maar die risico’s kunnen niet van bovenaf gereguleerd worden. Wie voor de grappenmaker een vrijplaats opeist, claimt eigenlijk dat grappen vrijblijvend moeten blijven.

Nieuwsbrief December 2017

‘Woorden mogen alleen dienen om de stilte te verbeteren.’

Het Filosofisch Café Sneek wenst u een luister-rijk 2018!

 Graag presenteren we u een vooruitblik op ons programma voor het komende half jaar:

 Over grappen en grenzen – 23 Januari: Martien Schreurs

Soms lijkt het alsof er geen grenzen bestaan voor de grappen die dagelijks over autoriteiten gemaakt worden. Die grappen kunnen niet hard genoeg zijn. Wij zijn hieraan gewend geraakt en we kunnen ons moeilijk voorstellen dat het ook anders kan zijn. Probeer maar eens aan hedendaagse jongeren uit te leggen dat Willem Frederik Hermans en Gerard Reve in 1951 en in 1967 voor de rechter moesten verschijnen, omdat er in hun romans passages stonden waaraan gelovigen aanstoot hadden genomen. Hermans en Reve kwamen als morele winnaars uit de strijd, omdat zij de geniale vertolkers waren van het verlangen naar vrijheid dat steeds wijder verbreid raakte in de westerse wereld. Rond de millenniumwisseling leek dit gevoel van vrijheid grenzeloos te zijn. Hoe wreed werden wij in de ochtend van 11 september 2001 uit die droom wakker geschud! Er had al een alarmbel af moeten gaan toen Salman Rushdie op 14 februari van het jaar 1989 met de dood bedreigd werd, omdat er in zijn roman The Satanic Verses passages stonden waarin de spot gedreven werd met de profeet Mohammed. De fatwa over Rushdie, de moord op Theo van Gogh, de Deense cartoonrellen en de aanslag op Charlie Hebdo zijn gebeurtenissen die niet meer weg te denken zijn in het beeld dat wij ons van het heden en de toekomst vormen. Paradoxaal genoeg heeft de verschuiving van lokaliteit naar globaliteit er juist toe geleid dat er van alle kanten nieuwe grenzen opdoemen. Die grenzen worden vooral voelbaar wanneer er grappen over de profeet Mohammed gemaakt worden.

Martien Schreurs is filosofiedocent aan de Universiteit voor Humanistiek. In zijn lezing zal hij zich afvragen waarom grappen, die bedoeld zijn om ontspanning te brengen, zo vaak tot escalatie leiden. En is het ook mogelijk om grappen over elkaar te maken die juist tot nieuwe vormen van verbinding leiden?

Joodser dan dit krijgt u het niet – 13 maart: Tamarah Benima

Rabbijn Tamarah Benima (1950, Amsterdam) is rabbijn van drie joodse gemeenten: de Progressief Joodse Gemeente Noord-Nederland, de Liberaal-Joodse Gemeente Friesland, en de onafhankelijke joodse gemeente Beit HaChidush te Amsterdam. Daarnaast is zijn journalist, columnist en commentator (radio en tv). Ze is o.a. columniste van het Friesch Dagblad. In 2015 publiceerde zij haar derde boek: Joodser dan dit krijgt u het niet. De levenskunst van de Joodse Beschaving. Haar lezing zal gebaseerd zijn op dit boek.

Heerlijk Hedonisme – 17 april: Ronald Hünneman

Wat wij hedonisten, aldus Ronald Hünneman, gemeenschappelijk hebben is dat we denken dateen mensenleven geen zin krijgt door een goddelijke verordening of door abstracte principes. Wij vinden dat het in het leven draait om genot. We hebben een filosofische afkeer van ethisch opvattingen waarin genot wordt gezien als iets laags dat beter vervangen kan worden door begrippen zoals ‘geluk’, een ‘betekenisvol leven’ of het ‘goede’.

Maar hiermee is niet alles gezegd, en zijn nog lang niet alle vragen beantwoord. Dat komt onder meer doordat van hedonisme nogal eens een karikatuur wordt gemaakt, en ‘hedonisme’ tot schimpwoord wordt. Zo beschrijft de journalist H.J.A. Hofland hedonisme simpelweg als: “Hier! Nu! Veel! En lekker!”. Daarmee verdwijnt het onderscheid tussen mensen die gedachteloos pakken wat ze pakken kunnen, en hedonisten die op een doordachte wijze genot in mensenlevens centraal stellen.

Daarom in deze lezing een bredere, of zo je wilt genuanceerdere, blik op onze hedonistische levensstijl. Daarmee zal duidelijk worden dat hedonisme noch gedachteloos, noch domweg mateloos is. Tegelijkertijd zullen woorden als ‘duurzaamheid’, ‘geluk’ en ‘het goede leven’ in een ander licht verschijnen.

Na afloop is het door Ronald Hünneman geschreven boekje “Aphroditisch Hedonisme” verkrijgbaar.

De bijeenkomsten worden gehouden in Zalencentrum de Walrus, Grote Kerkstraat 10 Sneek. Entree € 7,50 – We starten om 20.00 uur.

 

Column: PLUK EEN ROOS

“Flikker op man, ik woon zelf in “de Baarsjes”. Dit zinnetje zou, naast de Ajaxsupportertjes die nog in hun pyjamaatjes naar Sesamstraat keken toen hij al een seizoenkaart had, het lievelingscitaat worden van de programmamakers rond het overlijden van de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan. Natuurlijk vanwege de onparlementaire krachtterm, uit de mond van een (latere) edelachtbare. En omdat “flikker op man” lekker bekt.

Maar ook om iets anders. Van der Laan doet hier iets wat, bij alle getob over de crisis in de parlementaire democratie/ de kloof tussen burger en politiek/ de communicatie tussen overheid en burger ( enfin, vul verder zelf maar in) een interessante richtingwijzer biedt: hij spreekt een Boze burger tegen.

De programmamakers lieten steeds weer verlekkerd Het “flikker op, man” van de burgemeester zien, maar wat daaraan vooraf ging was ongetwijfeld geschreeuw dat hij makkelijk praten had over de problemen van deze buurt omdat hij natuurlijk in de grachtengordel woonde. Van der Laan liet zich niet op deze manier framen als salon-socialist en zette de Boze schreeuwer publiekelijk neer als loze praatjesmaker.

Dat zijn we niet meer gewend. De meest gangbare reactie van politici is dat ze wat meebuigen. Zeggen dat de criticus “zeker een punt heeft”, dat ze zich dat aantrekken en “zullen meenemen”. Ze kunnen zich van alles “heel goed voorstellen” etc. Wegens slappe knieën of uit onvermogen wellicht het eigen standpunt te verwoorden laten ze de “Boze Nederlander” onweersproken en verlenen hem daardoor status. Ik kwam hem laatst zelfs tegen in de prestigieuze Schoo-lezing. Hij lijkt zich als politieke oriëntatiebron een officiële plaats te hebben verworven. Wie zou het zijn? Bestaat-ie wel? Misschien weet Maxima – die ons ook al eens uit de brand hielp toen we wilden weten wie “ de “ Nederlander was – ons wel te vertellen dat ook deze niet bestaat.

Er zijn ongetwijfeld mensen die tussen de wielen van onze maatschappij zijn geraakt, op een manier die je razend maakt. Het is overigens sterk de vraag –als ik zo zie wat voor types er in de media langstrekken – of dat bovenstaande categorie wel is. Zouden ze echt boos zijn of hebben ze in de sociale media gelezen dat ze dat zijn? Zou je in de feitenvrije politiek en journalistiek soms ook “op afroep “ boos kunnen worden?

Iemand die op “safari” wil in een wijk met andersdenkenden is natuurlijk niet zozeer boos – die is boosaardig. Er zijn er ook bij die je, als je ze aan de hekken ziet sleuren bij een gemeenteraadsvergadering waar ze over noodhuisvesting van vluchtelingen praten, zou willen vragen:”weet je moeder wel dat je hier loopt te schreeuwen tegen de vluchtelingen en weet je ongeveer wat dat zijn?

Kortom: gewone klieren en saggerijnen, verongelijkten en slechtgehumeurden zijn er altijd al geweest. Met ze meepraten, helpt politici niet. Daar worden boze mensen alleen maar wantrouwiger en kwaaier van. Tegenspreken! Daar zitten veel mensen op te wachten. Zoals van der Laan deed. Hij is er alleen maar geliefder door geworden.

En voor de rest op tijd uitlachen. Als mijn broertje vroeger de bokkenpruik op had zongen wij:

Ben je boos?

Pluk een roos!

Zet hem op je hoed,

Dan ben je morgen weer goed!

Het werkte.

 

Siebold Hartkamp