31 Redenen waarom men wetenschap (te) lastig vindt en wantrouwt

Column door Chris Koopmans (klinisch psycholoog; bezoeker filosofisch café)

  1. De meeste mensen weten nauwelijks wat wetenschap inhoudt en hoe ze werkt. Onbekend maakt onbemind, vooral als het je beter uitkomt.
  2. De meeste mensen weten niet het verschil tussen empirische (harde bèta) wetenschap en niet empirische (zachte alpha en gamma) wetenschap en hun respectievelijke onderzoeksmethoden.
  3. De meeste mensen maken geen onderscheid tussen wetenschappelijk onderzoek (kenniswerk in ontwikkeling), consensus-wetenschap (kennis waar geen wetenschapper meer aan twijfelt) en de harde wetenschappelijke methode (het experimenteel testen van hypothesen en die proberen te verwerpen).
  4. Moderne wiskunde en statistiek zijn voor de meeste mensen nauwelijks te begrijpen (liever verhalen dan cijfers, liever plaatjes dan formules en curves). Dat maakt wetenschap onpopulair.
  5. De meeste mensen hebben grote moeite het verschil te zien tussen pseudo-onderzoek (feiten- en methodenvrij zwammen), correlatief-onderzoek (zoeken naar mogelijke samenhang) en causaliteitsonderzoek (zoeken naar oorzakelijke samenhang).
  6. De meeste mensen maken geen onderscheid tussen fundamentele wetenschap (meestal komend uit universiteiten) en toegepaste wetenschap (technologie, die meestal komt uit het bedrijfsleven), waardoor de kwalijke kanten van technologie afstralen op de wetenschap (‘Die natuurkundigen en chemici schepen ons mooi op met nucleair en chemisch afval, biowapens, biogif en de bom’).
  7. Men maakt slecht onderscheid tussen wetenschappelijke kennis en de politieke vertaling ervan.
    Een slechte politieke vertaling straalt gemakkelijk af op de geadviseerde wetenschappers.
  8. Wetenschappelijk gezag (gezag überhaupt) is een moeilijke zaak in een individualistische, egomanische maatschappij (‘Ja, die hoge heren en knappe koppen, ik weet het niet hoor….’).
  9. Onwelgevallige wetenschappelijke berichten en waarschuwingen negeert men gemakkelijk (b.v. over alcoholconsumptie, obesitas, vacantievliegen, etc.) of schuift men voor zich uit (b.v. over klimaatopwarming).
  10. De wetenschappelijke methode liegt niet, maar een wetenschapper kan soms wel liegen (vanwege subsidie, status, belangenverstrengeling). Men vergeet echter dat wetenschappers aan een serie toetsingsverplichtingen moeten voldoen alvorens zij mogen publiceren. Glippen zij toch door de mazen van het net dan straalt dat negatief af op de wetenschap in het algemeen (‘Die reviewers en commissies vertrouw ik ook niet meer’).
  11. Liever esoterie en astrologie (‘Er is meer tussen hemel en aarde…’) dan meteorologie en astronomie (antwoord:‘Ja klopt, een boel lucht en leegte’). De zogenaamde ‘alternatieve manier van denken’ op gelijke voet stellen met de wetenschappelijke methode is narcistische waanzin.
  12. Emotionele logica (op louter gevoel en intuïtie vertrouwen) en verstandelijke logica (zorgvuldig, methodisch nadenken) lopen bij de meeste mensen vaak doorelkaar: emotionele logica ‘voelt beter…..kan je niet uitleggen’.
  13. Regressie naar het simpele (liever iets simpels of dogmatisch begrijpen dan tegen het onbegrijpelijk complexe oplopen) voorkomt dat men zichzelf dom vindt.
  14. Achterdochtige slachtofferisten zijn een gemakkelijke prooi voor wervende complotdenkers die per definitie anti-wetenschap zijn.
  15. Mis- en desinformatie zijn soms moeilijk te onderscheiden van wetenschappelijke kennis.
  16. Argumentatieleer (zonder drogredeneringen leren debatteren): ‘Nooit van gehoord’.
  17. Denkfouten als ingroup-thinking (wij-denken), cognitieve dissonantie (wegmoffellen van tegenstrijdigheden), observer bias (verwachtingsbevestiging) en confirmation bias (vooroordeelbevestiging) overvleugelen vaak het wetenschappelijk denken, want… je wil er in je groep niet uit liggen.
  18. Placebo (positieve nep) en Necebo (negatieve nep) zouden het bewijs zijn van het enorme zelfherstellend of zelfziekmakend vermogen van de mens (‘Ze werken ook, dus wat nou wetenschap?’). Homeopathische goeroes en de gigantische gezondheidsindustrie met hun marketeers houden daarom niet van wetenschap of maken er parasitair misbruik van.
  19. Magisch denken en bijgeloof liggen altijd op de loer als je erg ziek of angstig bent (‘Want je kan nooit weten of dit middel misschien helpt, toch?’).
  20. Leven met onzekerheid wordt slecht verdragen. Harde en zachte wetenschappers verkeren noodzakelijkerwijs altijd in onzekerheid; twijfel is de motor van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht (‘Wat heb je eraan, ze spreken elkaar steeds tegen’).
  21. De terechte afbraak van -de mythe van de beheersbaarheid en maakbaarheid- zet onverminderd door (‘Ja, die knappe koppen zullen echt niet overal een oplossing voor vinden!’). Klopt, maar dat is geen reden om je van wetenschap af te keren.
  22. Slechte ervaringen met ‘wetenschap’ (‘De dokter zei A maar het was mooi B’).
  23. De God geld (economisch eigenbelang) is vele malen machtiger dan de halfgodjes feit, logica en bewijs. De uitspraak ‘kennis is macht’ geldt maar in zeer beperkte mate voor wetenschap, die vrijwel volledig afhankelijk is van de financiering door de belastingbetaler, investeerders, sponsoren en filantropen. Van wetenschap wordt je zelden rijk.
  24. De overschatting van ‘de goeie ouwe praktijk’ boven een nieuwe theorie (‘Allemaal theoretisch gelul’). De wetenschap draait het juist om: niets zo praktisch als een goede theorie! Want zonder de quantummechanica geen internet, MRI-scan, smartphone, etc.
  25. De fobie voor nadenken (denken is niet inspannend, diep nadenken kost veel moeite, veel tijd en frustratie). Wetenschap bedrijven is monnikenwerk dat veel teleurstellingen en mislukkingen met zich meebrengt*.
  26. Analfabetisme, dyslexie, dyscalculie, cognitieve stoornissen en beperkingen (‘Ik snap er allemaal helemaal niks van’) plus ‘de grote ontlezing’ beïnvloeden het begrip voor wetenschap negatief.
  27. De persoonlijkheidskenmerken van de Big-Five doen er toe. Met name hoge scores op neuroticisme, meegaandheid en extroversie, plus lage scores op openheid/nieuwsgierigheid en zorgvuldigheid, beïnvloeden het ‘logisch nadenken’ en het begrip en geduld hebben voor wetenschap negatief.
  28. Intelligentie (vnl. probleemoplossend vermogen) is een taboe-onderwerp bij een gelijkheidsideologie (gevolg is een imagoprobleem voor wetenschappers: ‘Boekenwurmen, kamergeleerden, nerds, betweters, wijsneuzen’, etc.).
  29. Wantrouwen in de media (‘die zogenaamde onafhankelijke, onpartijdige, objectieve media, ze kunnen mij nog meer vertellen’). Bovendien, er zijn maar zeer weinig wetenschapsjournalisten met een wetenschappelijke opleiding in vaste dienst bij de mainstream media.
  30. Het woke- en genderactivisme geeft je permissie om wetenschap af te doen als ‘een witte mannen uitvinding’. Universitaire docenten zijn zeer beducht om uitgemaakt te worden voor racist, sexist, fascist, micro-agressief, onveilig, e.d. De huidige politisering van universiteiten en onderzoekprogramma’s zetten wetenschap ‘under a dark cloud’.
  31. Religie geeft je de permissie om wetenschap te negeren of te devalueren (het bijbelbeltdenken).
  32. ***
  • Overigens is het niet zo dat wetenschap louter en alleen bestaat uit logisch, analytisch, methodisch (linker hersenhemisfeer) denken. Goede wetenschap gaat ook gepaard met een dosis intuïtief, synthetisch, creatief out of the box (rechter hersenhemisfeer) denken. Of zoals Einstein het uitdrukte: ‘Logica brengt je van A naar B. Verbeelding brengt je overal’. En: ‘Je kunt een probleem niet oplossen met een denkwijze die het heeft veroorzaakt’.

** ‘The Parasitic Mind. How Infectious Ideas Are Killing Common Sense’; Gad Saad, 2020.

*** Deze lijst is zeker niet uitputtend maar illustreert hopelijk wel aan welke negatieve krachten de wetenschap en wetenschappers buiten de eigen kring bloot staan. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de kwalijke krachten binnen de eigen kring.

**** Een aantal items (mn. 9,12, 20, 23, 25) lijken vanuit een neuroscience perspectief een onderliggend mechanisme te hebben dat voortkomt uit de bouw en functie van ons brein.
Het beloningscentrum in ons brein reageert veel krachtiger met korte termijn bevrediging (suiker en alcohol, likes, emo-tv, gamen, status- en funaankopen, bonus en beurswinst, e.d.) dan met een bevrediging die men pas op lange termijn ervaart (lange gezondheid, een schoon leefmilieu, zelfredzame kinderen door goede opvoeding, e.d.). Wetenschappelijke bevrediging komt vaak pas na lange periode van monnikenwerk.